De burgelijke democratie met haar stemrecht was in België oorspronkelijk enkel voorbehouden voor de mannelijke leden van de begoede klasse. Daarvoor zorgde het cijnskiesrecht.
Enkel burgers die ‘cijns’ betaalden (belastingen) mochten stemmen.
Bij de eerste verkiezingen in 1831 konden maar 46.000 Belgen stemmen voor de Kamer en 400 voor de Senaat.
Op het einde van de 19e eeuw werd stemrecht voor de arbeiders inzet van een grote strijdbeweging.
Toen de Kamer op 12 april 1893 het algemeen stemrecht verwierp, brak er een algemene staking uit. 250.000 arbeiders legden het werk neer. Uiteindelijk plooide de Kamer voor een tussenoplossing: de algemene meervoudige stemplicht – enkel voor mannen. Wie een groter materieel belang had, kreeg 2 of zelfs 3 stemmen.
Arbeiders verwierven stemrecht, maar hun stem woog minder door. Ze waren tweederangsburgers.
De strijd ging verder met nieuwe algemene stakingen in 1902, 1913…
Toch kwam het algemeen enkelvoudig stemrecht er pas na de eerste wereldoorlog. De grondwetswijziging gebeurde in 1920-21, maar de verkiezingen van 1919 verliepen al volgens de nieuwe regels: één man, één stem.
Voor vrouwen was het een ander verhaal
En vandaag
Kiezers kregen steeds minder vertrouwen in de traditionele politieke partijen. De dominantie van de klassieke politieke families – christendemocraten, socialisten en liberalen – is verleden tijd. Er kwam een gedeeltelijke politieke vernieuwing en sinds 24 november 1991 (‘zwarte zondag’) een doorbraak van extreemrechts. Met de diverse staatshervormingen plooiden partijen zich terug op de deelgemeenschappen. Enkel PVDA/PTB vertegenwoordigt in het federaal parlement verschillende landsdelen. De versnippering en concurrentie maken een federale regeringsvorming steeds moeilijker.
Het wantrouwen van de kiezer uit zich niet enkel in proteststemmen, maar ook in een grotere afwezigheid en blanco stemmen. Zowel in 2014 als 2019 kwam 10% niet stemmen en zo’n 6% stemde ongeldig of blanco. Met de verkiezingen van 9 juni 2024 werd de kaap van 1 miljoen kiezers die niet komen opdagen, overschreden.
Uit democratisch oogpunt zou je verwachten dat politici hierdoor meer inspanningen zouden doen om het vertrouwen van de kiezer te herstellen. Maar het tegendeel is waar. Zo schafte de Vlaamse regering de opkomstplicht voor de gemeenteraadsverkiezingen af vanaf 2024. Ze noemt dat cynisch genoeg ‘het versterken en moderniseren van de lokale democratie’.
Arbeiders hebben in het verleden een harde strijd gevoerd om hun stem te doen weerklinken in de politieke arena. Vandaag voelen ze zich weerom niet gehoord. En welke boodschap geven de machtspartijen hen? Door het afschaffen van de opkomstplicht zeggen ze eigenlijk: ‘Blijf weg uit het stemhokje. Wij doen wel verder zonder jullie.’
Met de gemeenteraadsverkiezingen op 13 oktober 2024, de eerste verkiezing zonder stemplicht in Vlaanderen, bleef meer dan een derde van de kiezers thuis. De gemiddelde opkomst was 63,6%.